De door Goldstein c.s. ontwikkelde ART Aggression Replacement Training gaat er van uit dat mensen met antisociaal en agressief gedrag een aantal aan elkaar gerelateerde tekorten hebben. Namelijk :
1. een tekort aan interpersoonlijke, sociale en cognitieve vaardigheden.
Zij missen de sociale vaardigheid om conflicten op te lossen.
2. een tekort aan impulscontrole. Zij worden snel kwaad
3. en ten aan zien van respect voor waarden en normen is er een meer egocentrisch, concreet en op een bepaalde manier primitief niveau van morele verantwoording ( ‘moral reasoning’). Zij vinden dat zij terecht kwaad worden.
Goldstein heeft, met werk van Glick en Gibbs, hiervoor het ART programma op basis van drie belangrijke componenten gemaakt. Hij refereert voor deze keuze en nadere operationalisatie van de hoofdcomponenten van zijn methode aan een groot aantal onderzoeken. Het interventie programma waarvan de start terug gaat tot de jaren 1980 wordt nu uitgevoerd in veel landen in het onderwijs, de reclassering, de GGZ en in beschermde woonvormen.
De 3 componenten van het ART programma zijn:
* De sociale vaardigheidstraining waar nieuw sociaal gedrag wordt aangeleerd.
Deze op basis van cognitief sociale leertheorie gebaseerde vaardigheidstraining (Ellen McGinnis) werkt met de elementen modeling, gedragsoefening, sociale bekrachtiging en transfertraining.
* De boosheidcontrole training waar agressief gedrag wordt afgeleerd.
Deze door Feindler ontwikkelde emotionele component leert deelnemers wat ze niet moeten doen . Het doel is de zelfcontrole te verbeteren en de agressie te reduceren, zodat in ruzieachtige situaties niet met agressie te reageren maar op het controleren van de boosheid en in plaats daarvan een sociale vaardigheid in te zetten.
* De training moreel redeneren waar wordt geleerd minder egocentrisch te redeneren.
Deze training is gebaseerd op het werk van Kolhberg en richt zich op het bevragen van deelnemers door middel van morele dilemma’s, om naar een moraal gericht op wederkerigheid (niveau 3 van Kolhberg) te komen
De sociale vaardigheidstraining is de eerste component van ART en is gebaseerd op de Structured Learning Therapie welke later is geplaatst in een cognitief therapeutisch kader.
De sociale vaardigheden (skills) worden in groepsverband aangeleerd via de hoofdelementen van deze methode : modeling, gedragsoefening, sociale bekrachtiging en transfer training.
a. Modeling
De deelnemers wordt een aantal voorbeelden getoond van de vaardigheid en van de specifieke gedragingen waaruit de vaardigheid bestaat.
Dit kan in principe gedemonstreerd worden door de therapeut/trainer of door filmbeelden.
De modeling is effectiever naarmate het model (degene die de vaardigheid demonstreert) voldoet aan de volgende kenmerken:
* een meer bedreven of deskundige indruk maakt;
* een hogere status heeft;
* meer overeenkomst heeft met de cliënt, doordat het model van hetzelfde geslacht is, van dezelfde leeftijd, e.d.;
* vriendelijk en behulpzaam is;
* positieve gevolgen blijkt te ondervinden ten gevolge van het stellen van het gedrag.
b. Gedragsoefening
De deelnemers worden in de gelegenheid gesteld en gestimuleerd om de gedemonstreerde gedragingen zelf uit te voeren binnen de setting. Aanvankelijk wordt gestreefd naar imitatie van (delen van) het gedemonstreerde gedrag. Geleidelijk aan worden aan de cliënt hogere eisen gesteld, in die zin dat in toenemende mate het stellen van de volledige vaardigheid (meerdere gedragselementen tegelijkertijd) wordt verlangd, dat rollenspelsituaties in moeilijkheidsgraad toenemen, en dat er sprake is van een verschuiving van imitatie (van andermans gedragingen) naar meer persoonlijke versies van de aan te leren vaardigheid in door de cliënt zelf aangedragen, voor hem relevante situaties.
Goldstein noemt als condities die het leren door gedragsoefening optimaliseren:
* De mate waarin de cliënt het participeren in het rollenspel meer ervaart(ervaren kan) als zijn eigen keuze;
* De mate van 'commitment' van de cliënt aan het door hem gestelde gedrag.
* Vrij te vertalen als de mate waarin dat gedrag meer 'van hemzelf' is en moeilijker 'ongedaan' gemaakt kan worden;
* De mate van improvisatie. D.w.z. de mate waarin de cliënt zonder voorbereiding en zonder gedetailleerde aanwijzingen de vaardigheid gestalte weet te geven;
* De mate waarin het te leren gedrag bijval, beloning of 'bekrachtiging' ten deel valt.
c. Bekrachtiging
De deelnemers dienen voortdurend te ervaren dat uitvoering van de vaardigheid gepaard gaat met positieve terugkoppeling, sociale bekrachtiging, instemming, bijval en enthousiasme.
Reeds in de modeling fase wordt het model 'beloond'.
Tijdens gedragsoefeningen is er voortdurend sprake van goedkeuring; elke daad van de cliënt die (meer) beantwoordt aan het doelgedrag (de vaardigheid) verdient aandacht en bijval van de therapeut/trainer en de groepsleden.
De bekrachtiging is effectiever naarmate rekening wordt gehouden met de volgende factoren:
* Type bekrachtiging.
Dit heeft betrekking op de behoeften en eventuele verzadiging van de deelnemers.
Niet iedereen vindt hetzelfde prettig, en wat prettig is kan ook over gedoseerd worden. Naast sociale bekrachtiging kan ook materiële bekrachtiging aangewend worden.
* Moment van bekrachtiging.
Doorgaans geldt dat de bekrachtiging het meest effectief is, als zij onmiddellijk volgt op het optreden van het gewenste gedrag. Uitstel kan leiden tot het onbedoeld belonen van irrelevant of zelfs ongewenst gedrag, dat optreedt tijdens de uitstelperiode.
d. Transfer training
De modeling, gedragsoefening en bekrachtiging dienen zodanig te worden toegepast dat de cliënt het nieuw verworven gedrag ook blijvend zal gaan toepassen in zijn dagelijks leven buiten de therapie/trainingssetting. Bij het 'modelen', wordt de cliënt gedemonstreerd dat de te leren vaardigheid in meerdere leefsituaties gesteld kan worden.
Bij gedragsoefeningen wordt geleidelijk aan meer gewerkt met leefsituaties, die de cliënt zelf inbrengt. Bovendien wordt 'huiswerk' opgegeven: de cliënt krijgt opdrachten mee die de toepassing van de te leren vaardigheid in zijn eigen leven bevorderen.
De transfer-training is zeer essentieel in de training omdat er anders geen generalisatie van het geleerde plaats vindt. Een manco van veel sociale vaardigheidstrainingen is dat het geleerde in de trainingsruimte blijft hangen.
De tweede component van ART is ontwikkeld door Feindler en zijn onderzoeksgroep op de Adelphi Universiteit in Amerika. De sociale vaardigheidscomponent - zoals hierboven beschreven - leert deelnemers wat ze kunnen doen ipv. reageren met agressie .
Deze tweede, emotioneel georiënteerde component leert ze ook wat ze niet moeten doen . Het doel is de zelfcontrole te verbeteren en de agressie te reduceren of te managen.
Deelnemers worden getraind om in (ruzie-achtige) situaties niet met agressie te reageren maar met een reeks van 'responses' gericht op:
* Triggers (intern en extern);
externe gebeurtenissen en interne labeling; de interpretatie die gegeven wordt aan de gebeurtenis veroorzaakt het agressieve gevoel.
* Lichamelijke signalen;
fysiologische en lichamelijke sensaties zijn een signaal voor hoe erg de boosheid is.
* Ontspanningstechnieken;
zelfinstructie om agressieve gevoelens te verminderen
* Geheugensteuntjes;
technieken die in combinatie met reminders boosheidgevoel verminderen bv diep ademhalen, terug tellen, redevolle verbeeldingen en bedenken van lange termijn consequenties.
* Vooruit denken;
nadenken over consequenties van gedrag;
* Sociale vaardigheden;
het toepassen van sociale vaardigheden in plaats van agressief reageren.
* Zelfevaluatie;
de mogelijkheid voor zelfbekrachtiging en zelfcontrole afhankelijk van hoe de voorafgaande stappen verliepen
Het trainingsprogramma voor het deel Boosheid Controle:
Week 1, Introductie
* uitleg doelen en krijgen van commitment
* eerste assesment op abc van agressief gedrag
-Wat is de aanleiding? (trigger)
-Wat deed je? -Wat waren de consequenties voor jou en de anderen?
Week 2, Triggers
* introductie van het ruziedagboek
* rollenspel mbt. triggers
Week 3, Lichaam signalen
* gesprek over het lijfelijk gevoel bij boosheid
* rollenspel: triggers, lichaamsignalen, boosheidvermindering
Week 4, Ontspanningstechnieken
* leren omgaan met zelfbeloning en zelfcoaching
* rollenspel: triggers, lichaam signalen, ontspanningstechnieken
Week 5, Zelfevaluatie
* model om ontspanningstechnieken te gebruiken
* rollenspel: triggers, lichaam signalen, ontspanningstechnieken,zelfevaluatie
Week 6, Vooruit denken
* gesprek over korte en lange termijn plus interne en externe consequenties van gedrag
* rollenspel met "als-dan" redeneringen
Week 7, Agressie
* herkennen van eigen agressie-uitlokkend gedrag
* rollenspel hierover
Week 8, 9, 10 Sociale Vaardigheden i.p.v. agressie
* rollenspelen aan de hand van eigen 'ruzie'-logboek
Dit is de derde trainingscomponent ofwel interventie van ART.
Als deelnemers sociale vaardigheden geleerd hebben en voldoende vaardigheden in huis hebben om impulsief gedrag systematisch te verminderen en controle hebben op hun agressie is het de vraag of ze deze vaardigheden ook werkelijk gebruiken. M.a.w. gebruiken "chronische agressieve en destructieve mensen" werkelijk deze vaardigheden ?
Om deze vraag te beantwoorden komen we in het rijk van de morele waarden. Als er 'hogere 'waarden en normen zijn, wordt er beter gebruik gemaakt van bovengenoemde vaardigheden. Verschillende onderzoeken, zoals die van Gordon, Zimmerman en Kohlberg wijzen hierop.
Goldstein maakt in zijn ART dan ook gebruik van de wetenschappelijk ontwikkelde training van Kolhberg.
Er wordt uitgegaan van 2 vormen van achterstand in morele ontwikkeling, waardoor deelnemers hun gedrag niet veranderen. M.a.w. door deze achterstand is er geen intrinsieke motivatie om andere keuzes te maken.
* Achterstand als onvolwassenheid
*Achterstand als cognitieve vervorming
Achterstand als onvolwassenheid
De ontwikkelingsniveaus van morele onvolwassenheid en volwassenheid verdelen we in 4 stadia.
Stadia 1 en 2 vertegenwoordigen onvolwassen of oppervlakkige morele oordelen; een adolescent of volwassene die op dit stadium opereert, heeft een ontwikkelingsachterstand in 'moral reasoning'.
Stadia 3 en 4 vertegenwoordigen volwassen of diepgaande 'moral reasoning' en zouden de norm behoren te zijn voor elke cultuur.
Mensen ontwikkelen zich normaal van een relatief oppervlakkig (fysiek, pragmatisch) niveau naar een meer diepgaander of volwassen niveau van redenering.
Deelnemers, die geen 'moral reasoning' verder dan stadium 2 laten zien, worden gezien als iemand met een ontwikkelingsachterstand. Vaak vinden we dan achterstand op elk gebied.
In stadium 2 rechtvaardigen b.v. jeugdigen hun beloften om zich aan regels te houden door zich er van te verzekeren dat anderen zich aan ook hun beloften aan hen houden. Zij doen aardige dingen voor hen, om er voor te zorgen dat anderen niet kwaad worden op hen.
Vanaf stadium 3 verschuift 'moral reasoning' van oppervlakkigheid naar een beginnende volwassen begrip van morele normen en waarden. Stadium 3 is te karakteriseren als overgang van ' wederkerigheid als een feit' naar 'wederkerigheid als een ideaal' of ' doe zoals je wilt dat er met jou gedaan wordt'.
Stadium 4 is het stadium van het begrip van wederkerigheid en inzicht in de behoefte van anderen.
Achterstand ontstaan door cognitieve vervorming
Vaak voorkomende cognitieve vervormingen worden regelmatig gemaakt door asociale deelnemers.
* Egocentrisch denken
De voornaamste fouten die gemaakt worden komen voort uit egocentrisch denken. Dit denken heeft als kenmerk dat alleen iemands eigen inzicht, verwachtingen, noden, rechten, gevoelens van dat moment er toe doen. De verlangens en legitieme inzichten van anderen doen er nauwelijks of helemaal niet toe.
Met de 'Hoe Ik Denk Vragenlijst' is een methode ontworpen om cognitieve vervormingen te meten, bijvoorbeeld door een item als;
* 'Als ik iets zie dat ik wil, dan pak ik het'
* 'Als ik tegen mensen lieg, is dat alleen mijn eigen zaak'
Deze items reflecteren een egocentrische voorkeur voor ik-eerst, ik-alleen als houding op levenservaringen. Deze voorkeur is een natuurlijk kenmerk van gedachten en gedrag in de kindertijd. Een jong kind mag zeggen: 'Ik hoor het te krijgen, want ik wil het hebben!' of 'Alles wat ik wil is eerlijk'
Het ergste verwachten
Dit is een tweede vaak voorkomende cognitieve vervorming die karakteristiek is voor veel deelnemers.
Het is een vervorming, die zich uit op een aantal manieren: het geloof dat je eigen gedrag of dat van een ander niet kan veranderen, het geloof in het slechte van mensen en hun motieven. Alles zit in een " worst-case" scenario van het leven.
Mensen hebben de neiging overal het ergste te veronderstellen; dat kan gemeten worden door de 'Hoe Ik Denk Vragenlijst' bv;
* 'Je mag ook stelen. Als ik het niet doe, dan doet iemand anders het'
* 'Ik mag ook liegen. Als ik de waarheid zeg, geloven de mensen me toch niet'
Anderen de schuld geven
Een derde chronische cognitieve vervorming van deelnemers is anderen de schuld geven. Deze misperceptie is te beschrijven als het verkeerd toeschrijven van schuld van je schadelijke acties/gedrag aan andere bronnen.; en andere persoon, een groep of een tijdelijke afwijking (ik was dronken, high, had een slecht humeur).
Anderen de schuld geven word aangetoond door overeenkomsten met onderzoeksitems zoals de volgende:
* 'Mensen dwingen me om te liegen, als ze me teveel vragen stellen'
* 'Als ik mijn kalmte verlies, komt dat doordat mensen me gek proberen te maken'
Minimaliseren/verkeerd labelen
Een vierde vervorming/ denkfout is het minimaliseren / verkeerd labelen. Dus het beschrijven van bijvoorbeeld antisociaal gedrag als niet ernstig of als zijnde acceptabel of zelfs bewonderenswaardig.
Voorbeelden hiervan zijn:
* 'Iedereen liegt. Dat is niet erg'
* 'Als je weet dat je er weg mee komt, zal alleen een idioot het niet stelen'
De training bevordert de ontwikkeling van 'sociaal moreel redeneren' door bijeenkomsten te organiseren waar sociale beslissingen genomen worden. Het doel is om de morele cognitieve ontwikkeling te bevorderen langs de natuurlijke sequentiefasen, zodat deelnemers meer volwassen beslissingen zullen maken in sociale situaties.
In elke bijeenkomst wordt een probleemsituatie voorgelegd; een persoon met een probleem; een typisch probleem van iemand anders. Dit is een effectieve manier die leidt naar een niet-defensieve en objectievere discussie. Vragen worden gesteld over de situatie om onderzoek naar de cognitieve vervormingen te bevorderen.
Implicaties m.b.t. morele waarden worden hierdoor naar voren gebracht. Zoals: je aan je woord houden, de waarheid vertellen, anderen helpen, iemands leven redden, blijven leven zelfs als je dat niet meer wilt, niet stelen, je aan de wet houden of wetsovertreders naar de gevangenis sturen.
De training vindt plaats binnen gestructureerde groepsbijeenkomsten. De inhoud van de bijeenkomsten is steeds gerelateerd aan de gedefinieerde problematiek. De groepsdiscussie kan plaats vinden aan de hand van sociaal-moralistische dilemma's of probleemsituaties om nieuwe perspectieven te stimuleren.
De deelnemers moeten hun probleemoplossende beslissingen rechtvaardigen in direct contact met meer ontwikkelde groepsleden en leiders. Dit laatste is cruciaal om op een hoger niveau te komen.
Andere sociaal beslissingnemende bijeenkomsten kunnen gaan over een breed scala van waardethema's, zoals groeps- of familierelaties, weerstand bieden aan drugs en voorkomen van zelfdoding. Het doel is om langs een natuurlijk traject voortgang te boeken om meer volwassen beslissingen te kunnen nemen in sociale situaties.
Vier fasen van het programma
De trainer/ groepsleider geeft leiding aan de sociaal morele ontwikkeling in vier fasen:
* Fase 1. Introductie van het probleem
Alle groepsleden behoren de probleemsituatie duidelijk te herkennen.
* Fase 2. Cultivering van volwassen moraliteit
Als de groep de probleemsituatie begrijpt, begint de training.
* Fase 3. Remediëren van morele ontwikkelingsachterstand
De groepsleider nodigt de negatieve groepsleden uit om hun inzichten te geven en nader uit te leggen, legt de oordelen vast en laat de anderen reageren.
* Fase 4. Consolidatie van volwassen moraliteit
In deze fase worden de consensus en positieve besluiten vastgehouden.
Minderheden worden verzocht zich te conformeren aan de meerderheid / groepsbesluiten
Product | Aantal | Prijs | Subtotaal | ||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
ART voor Volwasenen | Inclusief ART Handboek. Complete versie met 10 sociale vaardigheden, alle stappen van de boosheid controle training en dilemma's voor de moreel redenering componenten | € 500.00 | € 500.00 | ||||
ART voor Jongeren | Inclusief ART Handboek. Complete versie met 10 sociale vaardigheden, alle stappen van de boosheid controle training en dilemma's voor de moreel redenering componetn | € 500.00 | € 500.00 | ||||
ART voor Kinderen | Inclusief ART Handboek. Complete versie met 10 sociale vaardigheden, alle stappen van de boosheid controle training en dilemma's voor de moreel redenering componetn | € 500.00 | € 500.00 | ||||
ART Bordposters | Voor de stappen van 11 sociale vaardigheden | € 90.00 | € 90.00 | ||||
ART Papiamentu | De complete methode voor de doelgroep Volwassenen en Jongeren op 2 DVD's | € 590.00 | € 590.00 | ||||
ART Trainershandboek | Uitvoerige handleiding van de methode ART (Aggression Replacement Training) | € 40.00 | € 40.00 | ||||
ART Handboek | USA uitgave van Glick en Gibbs. uitgave 2011 400 pag. | € 40.00 | € 40.00 | ||||
ART Streaming | Streaming kosten per 2 jaar | € 200.00 | € 200.00 | ||||
ART Streaming | Streamingdienst voor instellingen (2 jaar) | € 350.00 | € 350.00 | ||||
ART Trainer Opleiding | woensdag 9 en donderdag 10 april 2025 | € 580.00 | € 580.00 | ||||
Totaal: | 0 |
Product | Aantal | Prijs | Subtotaal | ||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Goldstein SoVa Streaming | Streamingkosten per 2 jaar | € 200.00 | € 200.00 | ||||
ART Streaming | Streaming kosten per 2 jaar | € 200.00 | € 200.00 | ||||
Goldstein Trainer Opleiding | donderdag 13 en vrijdag 14 februari 2025 + nader te bepalen terugkomdag | € 870.00 | € 870.00 | ||||
ART Trainer Opleiding | woensdag 9 en donderdag 10 april 2025 | € 580.00 | € 580.00 | ||||
Totaal: | 0 |